Vraag 18
Podobnie jak w poprzednim wpisie, tlumaczymy, zadajemy pytanie, zaprzeczamy. Succes.
Odpowiedzi
Fijn weekend en tot maandag
- Ogladam nową szkołę.
Ik kijk nieuw school.
Ik bekijk de nieuwe school.
Bekijk je de nieuwe school?
Ik bekijk niet de nieuwe school.
- Nauczyciela znam osobiście.
Ik kan deze leraar.
De leraar ken ik persoonlijk.
Ken je de leraar persoonlijk?
De leraar ken ik niet persoonlijk.
- Simon jest jeszcze uczniem.
Simon is het nog steeds een student.
Simon is nog de leering.
(Simon zit nog op school)
Is Simon nog de leerling?
Simon is geen leerling?
- Nasze dzieci chodzą jeszcze do szkoły.
Onze kinderen nog gaan naar een school.
Onze kinderen gaan nog naar school.
Gaan jullie kinderen nog naar school?
Onze kinderen gaan nog niet naar school.
- Twoja siostra już jest studentką.
Je zus is al een student.
Jouw zus is al een studente.
Is jouw zus al een studente?
Jouw zus is al geen studente.
- Nauczycielka Rosalie jest chora.
Leraar Rosalie is het ziek.
De lerares van Rosalie is ziek.
Is de lerares van Rosalie ziek?
De lerares van Rosalie is niet ziek.
Let op! Zwracam uwagę na żeńskie zawody (de lerares – de leraar, de studente – de student)